Hormoonverstorend effect gewasbeschermingsmiddelen
In september 2016 hebben we in dit blad geschreven over de problemen die er zijn met mogelijke hormoonverstorende effecten van gewasbeschermingsmiddelen. Het ging voornamelijk tussen twee manieren om de middelen hierop te beoordelen: 1. Puur kijken naar stofeigenschap (gevaarsbenadering) en alleen vrijstelling wanneer er aantoonbaar geen risico is vanwege de lage hoeveelheid gebruikte werkzame stof of 2. Rekening houden met de combinatie van stofeigenschappen en de gebruikte concentraties (risicobenadering). De NAV heeft toen in een brief aan de staatssecretaris gepleit voor de risicobenadering. Feitelijk kan het op hetzelfde neerkomen, maar in het eerste geval wordt een middel aangemerkt als ‘hormoonverstorend’ en in het tweede geval niet, terwijl in beide gevallen vanwege de combinatie van stofeigenschap en blootstelling het risico even klein kan zijn.
De Europese Commissie heeft nu alleen criteria voor de gevaarsbenadering ter goedkeuring voorgelegd en doet op dit moment geen voorstel voor criteria voor vrijstellingenvoor middelen die in een concentratie worden toegepast die ver onder het gevaarlijk niveau ligt. Alleen stoffen die als doel hebben om met hormoonverstoring bijvoorbeeld insecten te bestrijden, zullen met risicobenadering worden beoordeeld.
De NAV is er voor om alle risico’s van gewasbeschermingsmiddelen zo veel mogelijk uit te sluiten, maar is in dit geval van mening dat ontheffing mogelijk moet zijn voor bepaalde middelen die geen direct risico vormen. Het gevaar bestaat dat het middelenpakket sterk zal worden uitgedund. Overigens geldt dit zowel voor chemische als voor ‘groene’ middelen.