Kwaliteit pootgoed
De pootgoedcommissie van de NAV heeft zich gebogen over een vraag van de NAK over verandering van het huidige beleid van telernummers. In de huidige praktijk heeft iedere teler van pootaardappelen een eigen en uniek nummer. Dit nummer staat op ieder certificaat en is zelfs verbonden aan stamnummers, ook al worden die bij een andere teler doorvermeerderd.
Het eerste cijfer van zo’n telernummer is echter gerelateerd aan een keuringsgebied, het zogenaamde voorlopernummer. In de huidige systematiek heeft de Noordelijke klei een 1, Noordoost een 4, Midden met de IJsselmeerpolders en Noord-Holland een 5 en Zuid-Nederland een 8.
Er doet zich met het voorlopernummer voor Noordoost Nederland (in grote mate de zand- en dalgronden) een probleem voor. Grote delen van dit gebied zijn gestigmatiseerd door problemen uit het verleden met de kleur, AM-besmetting en de houdbaarheid van het pootgoed. Er zijn echter ook telers en teeltgebieden waar deze problemen zich niet voordoen, maar door het gebiedsnummer verbonden aan het telernummer wel bevooroordeeld worden.
De pootgoedcommissie van de NAV heeft de NAK geadviseerd om in ieder geval het gebiedsnummer van Noordoost Nederland te wijzigen. De NAV volgt daarmee het NAK-voorstel om het gebied aan te haken bij ‘Midden’. Eigenlijk zou het gehele beleid van gebiedsnummering op de helling moeten, want de kwaliteit van het pootgoed, zowel de innerlijke als de uiterlijke, maar ook de vitaliteit van de poters moet per partij aardappelen vastgesteld worden. Immers de NAK-certificering dient in het gehele werkgebied aan dezelfde normen te voldoen.
De pootgoedcommissie van de NAV hecht wel aan handhaving van de unieke telernummers op de certificaten. Het is immers van het grootste belang uit oogpunt van traceerbaarheid om herkomsten snel te kunnen herleiden. Bovendien blijft het een vorm van kwaliteitsborging dat de teler van herkomst middels zijn nummer op ieder certificaat staat!
NAV, 16 mei 2007