Kunstmestloze landbouw in relatie tot duurzaamheid
In Nieuwe Oogst werden in het artikel ‘Kunstmestloze landbouw dichtbij’ toekomstkansen voor verwerkte mestproducten belicht en de mogelijkheid om in de toekomst wellicht zonder kunstmest de akkers en weilanden met verwerkte dierlijke mineralen te voorzien. Er wordt de suggestie gewekt dat de mineraalvoorziening in Nederland met dierlijke mest toereikend moet zijn om de kunstmest volledig te vervangen. De vraag is natuurlijk: is dit duurzaam of zit hier iets meer achter om het mestprobleem van de veehouderij op te lossen.
Mestverwerking
Voorop staat dat mineralen uit mest zo efficiënt mogelijk benut moeten worden. De daarbij geleverde organische stof moet ook zoveel mogelijk behouden blijven en ten goede komen aan de bodem. De vraag is of mestverwerking (verwerking tot verschillende mineraalconcentraties) daar het beste instrument voor is. Mestverwerking is in eerste instantie vooral ingegeven om een zo hoog mogelijke ruimte te creëren voor het houden van vee. Daarbij moet er eerst veel veevoer en dus mineralen uit andere landen geïmporteerd worden. Die landen moeten juist meer kunstmest gebruiken om dat mogelijk te maken. De hieruit geproduceerde mest moet vervolgens verwerkt worden om er nuttige mestsoorten van te maken, die ook weer deels geëxporteerd worden. Dit is nu niet een bepaald duurzame manier van kringloopbeheer en daarmee zeker niet duurzamer dan kunstmestgebruik. Dit werd ook terecht opgemerkt door Jaap Schröder van Wageningen UR.
Duurzaamheid
Als de veehouderij, vooral de melkveehouderij, zich duurzaam wil onderscheiden van het buitenland moet ze overgaan op een pure grondgebonden manier van landbouw bedrijven. De akkerbouw kan daar nog ruime mogelijkheden voor bieden als akkerbouwers in Nederland meer voer gaan leveren in de vorm van eiwit, zetmeel of ander ruwvoer. De mest kan dan weer op het akkerbouwbedrijf terugkomen, met juist zo min mogelijk bewerkingen in plaats van steeds meer geavanceerde verwerking. Fosfaat en kali zullen naast de organische stof en stikstof als belangrijkste bouwstenen in de behoefte kunnen voorzien. Zo nodig kunnen andere mineralen aangevuld worden met kunstmest, die in de toekomst misschien zelfs geproduceerd kan worden met lokaal opgewekte energie (zie het ‘greenfertilizer’ project van Kiemkracht). De veebezetting blijft op die manier in evenwicht met de grond (lees: voerafname en mineraalopname) en de noodzaak van verwerking zal zeer beperkt zijn. Hier zou veel energiegebruik en dus CO2-uitstoot mee voorkomen kunnen worden. Zo zou Nederland zich naast het dierwelzijnsvraagstuk ook op het gebied van agrarische productie pas echt duurzaam kunnen onderscheiden. De manier waarop nu over dierlijke mest en kunstmest gesproken wordt lijkt meer op greenwashing van een systeem wat eigenlijk niet duurzaam is.
NAV, 7 februari 2015