Waar gaat het GLB naartoe na 2020?
In 2020 komt de Europese Commissie weer met een aanpassing van het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).
Voorgeschiedenis
In de voorbije decennia zijn er grote veranderingen in het GLB geweest. In het begin van het zogenaamde ‘Verdrag van Rome’ (1958) lag de nadruk op het verhogen van de Europese voedselproductie met een vergelijkbaar inkomen voor boeren ten opzichte van andere economische sectoren. De instrumenten bestonden uit gegarandeerde minimumprijzen voor de basisvoedselproducten, met structuursubsidies (ruilverkaveling en bedrijfssanering), importheffingen en exportsubsidies richting wereldmarkt. Door het ontbreken van productieplafonds ging het landbouwsysteem aan het succes ten onder middels ontstane overschotten, zoals boterbergen en wijnplassen.
Vanaf begin jaren tachtig is de productie binnen het GLB beperkt middels quotering (melk en suiker), prijsverlaging (granen) en de afbouw van exportsubsidies. Onder druk van de Wereldhandelsconferenties (GATT, later WTO) is er toegewerkt naar totale opheffing van de exportsubsidies en introductie van de directe gekoppelde betalingen voor de producten die eerder onder de zware marktordening vielen (graan, suiker en melk). Dit systeem zou ook van pas komen om de voormalige Oostbloklanden na de val van de Muur in 1989 in de EU in te kunnen passen, omdat door het enorme landbouwpotentieel in die landen overproductie en budgettekort dreigde.
In het huidige GLB dat in 2015 is ingegaan, is productgekoppelde ondersteuning volledig omgezet in ontkoppelde toeslagrechten voor alle grondgebonden landbouw, opheffing van alle productiebeperkingen maar nog wel met enkele lichte importheffingen voor basisproducten.
Is het GLB nog nodig?
Waarom is er nog steeds landbouwbeleid nodig, terwijl dit voor bijvoorbeeld autodealers en bakkers niet nodig is? Het antwoord is dat landbouw zorgt voor het dagelijkse basisvoedsel, wat niet volledig aan de vrije markt overgelaten kan worden, omdat er continuïteit in het aanbod en kwaliteitsgarantie moeten zijn. Hierdoor is zowel de beschikbaarheid als de prijs van voedsel politiek gevoelig en zal iedere overheid hier net als met veiligheid (politie en defensie) en energievoorziening beleid op willen maken. De kosten van het huidige GLB bedragen ruim € 100 per inwoner per jaar, terwijl bijvoorbeeld defensie in Nederland op € 500 per inwoner per jaar uitkomt.
Richting nieuw GLB is de uitgangssituatie wel veranderd door de verwachte afname van het Europese landbouwbudget als gevolg van de Brexit en tegelijkertijd claims voor meer budget voor de vluchtelingen- en terrorismeproblematiek. Ook wordt in Europa gesproken over overdracht van extra geld van noord naar zuid en van west naar oost. Dan zou geld uit Nederland naar het zuiden en oosten verdwijnen. En er zijn bij voortduring claims vanuit de natuurhoek om gelden uit het huidige landbouwbudget over te hevelen naar natuur-, landschap- en dierenbescherming.
Stakeholders bijeenkomst
Begin april heeft staatssecretaris Van Dam tijdens een ‘stakeholders bijeenkomst’ over wensen voor het GLB vanaf 2020 aangegeven dat de Nederlandse (demissionaire) regering inzet op renationalisatie van het EU-landbouwbeleid (wat leidt tot een ongelijk speelveld in de EU) en dat productielandbouw zonder structurele ondersteuning verder moet. Ondersteuning zou louter moeten gaan naar maatschappelijke doelstellingen op basis van natuurbelangen, klimaatvraagstukken en risicobeheer. De NAV heeft op deze bijeenkomst benadrukt dat voor voedselzekerheid een financieel gezonde landbouw vereist is met een fatsoenlijk inkomen voor boeren voordat gesproken wordt over ingrijpende hervormingen en aanvullende eisen. De inzet van de NAV is juist om wel een gelijk Europees landbouwbeleid in stand te houden en de directe betalingen weer aan de oorspronkelijke basisvoedselgewassen te koppelen. Ook moet de concurrentiepositie van boeren versterkt worden door meer samenwerking in de markt tussen boeren toe te staan en werkelijk meer mogelijkheden te scheppen voor reservering en verzekeren van risico’s.
Tot 2 mei kon iedereen een internetenquête invullen over de toekomst van het GLB. De NAV heeft dit gedaan (www.nav.nl/thema/achtergrond/EU-landbouwbeleid) en de leden opgeroepen dit ook te doen om het boerengeluid te versterken. Ook staatssecretaris Van Dam heeft de enquête ingevuld en zijn voorgenomen antwoorden gedeeld met de Tweede Kamer, wat leidde tot veel kritische vragen. Uit de antwoorden daarop blijkt dat Van Dam vindt dat directe betalingen landbouwers remmen in marktgeoriënteerd werken, dat landbouwers nu al een goed inkomen uit de markt kunnen halen en dat degenen die dat niet kunnen, zich beter op de markt moeten oriënteren en bij lage prijzen de productie maar moeten beperken. Hij gaat daarbij volledig voorbij aan de onbalans tussen boeren en afnemers. Een individuele boer kan immers nooit door productiebeperking de prijs beïnvloeden van de grote gewassen en boeren mogen zich binnen de mededingingswet niet verenigen om hierover afspraken te maken. Van Dam wil alleen meer duidelijkheid voor boeren in de mededingingsregels, maar pleit niet voor meer ruimte hierin.
Opvallend is ook zijn nadruk op de noodzaak van innovaties, terwijl hij tegelijkertijd het onderzoeksprogramma van de BO Akkerbouw feitelijk blokkeert door niet mee te werken aan een methode voor heffingen. Ook stelt hij dat de vrijhandelsverdragen zoals CETA al kwetsbare landbouwproducten uitsluiten (kippenvlees, eieren en eierproducten) en gaat voorbij aan het feit dat Canadees graan wel in grote hoeveelheden wordt ingevoerd sinds CETA is ingegaan. Maar vanuit al deze uitgangspunten heeft de staatssecretaris de enquête zo ingevuld dat de directe betalingen moeten worden afgeschaft en alleen kunnen blijven indien gekoppeld aan maatschappelijke doelen, wat dan een nieuw verdienmodel voor boeren vormt. Hij wil tevens de productienormen aanscherpen en vindt dat voor wettelijk verhoogde eisen niet extra hoeft te worden betaald. De NAV vindt dat Van Dam te optimistisch is over de inkomens- en marktpositie van boeren (met voor akkerbouw de rentabiliteit steevast lager dan 100%) en dat de directe betalingen pas kunnen worden afgeschaft nadat gegarandeerd is dat boeren een fatsoenlijk inkomen kunnen halen uit de markt. In de visie van Van Dam zit hiervoor geen enkel voorstel. Integendeel: door de gevolgen van de op stapel staande vrijhandelsverdragen zal het door de oneerlijke concurrentie voor boeren juist nog moeilijker worden een goed inkomen te verdienen. Met zijn visie brengt de staatssecretaris de voedselzekerheid en voedselveiligheid voor de Nederlandse consument ernstig in gevaar. Ook vindt de NAV het onbegrijpelijk dat een staatssecretaris van een demissionaire regering (en van een verliezende politieke partij) vindt dat hij zo’n sterke koerswijziging voor de toekomst van de landbouw nu nog kan indienen bij de EU. Hij bevestigt daarmee de kop boven zijn eerste interview: ‘Ik zit hier niet voor de boeren’. Maar uiteindelijk dus ook niet voor de consument.