Vrije landbouwmarkten: korte pieken, lange dalen
In juni dit jaar publiceerde landbouweconoom Niek Koning zijn boek ‘Food security, Agricultural Policies and Economic Growth’. In twee artikelen schetsen wij u de hoofdlijnen van dit boek. Deze maand deel 1 over vrije markten en prijsontwikkeling.
Diverse sectorvisies van de laatste jaren schetsen een rooskleurig beeld voor de akkerbouw met stijgende vraag naar aardappelproducten en het afschaffen van het suikerquotum. Koning onderbouwt in zijn boek toekomstverwachtingen door te kijken naar heden, verleden en toekomst van voedselzekerheid en hoe dat door beleid beïnvloed is. Zo beschrijft hij hoe de toepassing van fossiele energie voor een omslag zorgde. Vanaf halverwege de 19e eeuw (stoommachines!) is er sprake van een wereldmarkt voor landbouwproducten. De toevloed van graan uit het eerder onbereikbare Middenwesten van Amerika leidt rond 1880 tot de eerste wereldwijde landbouwcrisis. De prijzen pieken weer rond het einde van de Eerste Wereldoorlog, om vervolgens na 1920 weer te dalen tot de diepe crisis van begin jaren dertig.
Aanbodregulering
Een aantal Amerikaanse landbouweconomen begreep dit falen van de markt. Bij dalende prijzen past het aanbod zich te langzaam aan. Ze vonden uiteindelijk als oplossing: regulering van het aanbod. De Democratische presidentskandidaat Roosevelt nam dat op in zijn verkiezingsprogramma. De Democraten kregen daarom voor het eerst ook boerenstemmen en wonnen in 1932 de verkiezingen. Vanaf toen gold de New Deal wat inhield fors overheidsingrijpen op de kapitaalmarkt, in het bankwezen en op de landbouwmarkten: beperking van het aanbod en voorraadbeheer met als resultaat stabiele prijzen. Je zou kunnen zeggen dat we al een aantal generaties leven met een vrij stabiele bodem, de graanprijs, onder onze zogenaamde ‘vrije producten’. Maar het beleid, wat in Europa en Amerika voor stabiliteit zorgde, is inmiddels afgeschaft. Zijn we dus nu weer terug bij de instabiliteit van vóór de jaren dertig?
Volgens Koning voorlopig wel. Op de eerste plaats stelt hij vast, dat de vraag naar landbouwproducten over de jaren een vrij gelijkmatige stijging vertoont. Dat geldt niet voor het verloop van het aanbod. Dat hangt af van de mate waarin in de landbouw geïnvesteerd wordt. Het gaat daarbij om investeringen door de landbouw zelf (drainage, bodemvruchtbaarheid en dergelijke) als van buiten de landbouw (veredeling, onderzoek, voorlichting, infrastructuur, ontginning enz.). Het totaal aan investeringen vormt de ‘agrarische kapitaalvoorraad’. Koning zet op een rijtje hoe die de afgelopen tijd verlopen is.
Agrarische kapitaalvoorraad
Vanaf de 80-er jaren van de vorige eeuw is gesneden in door overheden gefinancierd onderzoek, terwijl lage prijzen boereninvesteringen ontmoedigden. De groei van de agrarische kapitaalvoorraad vertraagde en in sterke landen was er zelfs een afname. Tegelijkertijd waren de publieke voorraden geleegd. Alles bij elkaar was de buffercapaciteit van de wereldvoedseleconomie verzwakt. Dus toen Amerika en Europa plotseling besloten om biomassa te gaan gebruiken voor transportbrandstoffen was het effect des te groter: de ‘voedselcrisis’ van 2007-2008. De prijsstijging van olie en voedsel leidde tot een run op de betrekkelijk goedkope reserves die de wereld nog heeft. De schaliegas-revolutie joeg de productie van fossiele energie op, savanne- en bosgrond in Zuid-Amerika en Zuidoost Azië werd ontgonnen, graangebieden die na de val van de Sovjet-Unie braak lagen werden weer in productie genomen en in de Verenigde Staten en andere, dunbevolkte, gematigde streken gebruikten boeren meer kunstmest. Vanaf 2014 daalden de olieprijzen weer, gevolgd door de prijzen van de belangrijkste landbouwproducten.
Daar komt nog een effect bij. Het is algemeen bekend dat stijgende voedsel- en brandstofprijzen in 2007-2008 bijdroegen aan de revoluties en burgeroorlogen in de Arabische landen. De voedselcrisis heeft met name in landen waar de staat een leidende rol in de economie heeft (China, Rusland) overheden aangezet tot investeringen in de voedselvoorziening. Dat gevoegd bij het optimisme in de landbouw zelf, wereldwijd, betekent een enorme boost in de agrarische kapitaalvoorraad. De effecten daarvan op het aanbod ijlen lang na.
Prognoses
De recente prognoses van FAO/OECD (Organisation for Economic Co-operation and Development) en eerder het Amerikaanse Ministerie van Landbouw bevestigen dat de komende tien jaar de prijzen van de belangrijkste Amerikaanse akkerbouwproducten ruim onder de kostprijs liggen. Toch neemt de beteelde oppervlakte nauwelijks af. De kostprijs bestaat ruwweg voor de helft uit vaste en voor de andere helft uit variabele kosten. Zolang de opbrengst groter is dan de variabele kosten wordt immers tenminste nog een deel van de vaste kosten vergoed.
Conclusie
De conclusie is duidelijk: om iets zinnigs te zeggen over het prijsverloop op de middellange termijn moet behalve naar het verloop van de vraag ook gekeken worden naar het aanbod. En dat wordt weer bepaald door het schoksgewijze verloop van investeringen. De geschiedenis leert dat er een duidelijke golfbeweging is. Voor een stabiele prijs blijven een actieve landbouwpolitiek en mogelijkheden voor productiebeheersing noodzakelijk!
In een volgend artikel de risico’s die Niek Koning ziet voor de toekomstige voedselvoorziening op langere termijn en hoe die te beperken zijn.
Achtergrond:
De Werkgroep ‘Genoeg is Beter’ had al in 1992 contact met de Wageningse landbouweconoom Niek Koning. Hij leverde de theoretische en cijfermatige onderbouwing voor het plan Genoeg is Beter. Dat contact is gebleven: als vraagbaak voor het bestuur en inleider op bijeenkomsten heeft Niek aan het werk van de NAV bij gedragen.
Oud NAV-voorzitter Joop de Koeijer was één van de sprekers bij het officiële afscheid van Niek Koning van de Wageningen Universiteit.