Vanaf 1 januari 2023 zal een nieuwe vijfjaars periode van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in de Europese Unie ingaan. We geven u een overzicht van de stand van zaken. Oorspronkelijk zou de nieuwe periode op 1 januari 2021 ingaan, maar vooral door de Brexit en de coronacrisis zijn de onderhandelingen sterk vertraagd. Nu, eind oktober 2020, hebben de drie machtsstructuren binnen de EU ieder een standpunt bepaald. Dit zijn achtereenvolgens de Europese Commissie (EC), gevolgd door de Europese Raad van ministers en dan recent het Europese Parlement (EP). Omdat er nog significante verschillen van inzicht bestaan tussen deze drie partijen moeten er het komende half jaar in de ‘Brusselse achterkamertjes’ deals gesloten worden in het zogenaamde ‘triologen-overleg’. Dan is het naar verwachting medio 2021 duidelijk welke uitgangspunten de EC stelt aan de nationale regeringen om tot een uitgewerkt uitvoeringsprogramma GLB te komen. Hiervoor dient iedere lidstaat een Nationaal Strategisch Plan (NSP) op te stellen, waarin de uitwerking van het nationale beleid in detail uiteengezet is, waarna die uitwerking door ‘Brussel’ geaccordeerd moet worden om in 2023 uitgevoerd te kunnen worden.

Grote lijnen

Het uitgangspunt van de EC is dat er geen fundamentele wijziging komt van het landbouwbeleid, waarbij het totale budget als gevolg van het meerjarig financieel kader min of meer gelijk blijft. De inzet blijft dat het GLB nodig is voor de voedselzekerheid in Europa en de inkomensvorming voor boeren. Wel met de kanttekening dat het Verenigd Koninkrijk na de Brexit niet meer bijdraagt, maar ook geen geld meer verkrijgt. Het GLB maakt ongeveer 35% van de EU-begroting uit, maar dat komt omdat in tegenstelling tot bijvoorbeeld defensie, onderwijs en gezondheidszorg landbouwbeleid integraal vanuit de EU wordt gevoerd en de andere genoemde beleidsterreinen nog steeds nationaal zijn. De grootste veranderingen in het GLB zijn ten eerste een egalisatie van toeslagen over de EU, waardoor er een verschuiving van West- naar Oost-Europa plaatsvindt. Een tweede verandering is dat voor het verkrijgen van directe betalingen als bedrijfstoeslag er voldaan moet worden aan nationaal uitgewerkte ‘Goede Landbouw- en Milieudoelen’; de eisen daarvoor worden gebaseerd op de huidige vergroening. Een derde belangrijke verandering is dat nationale uitvoeringsplannen sterker van elkaar kunnen verschillen, zodat verschillen in uitvoering van het GLB tussen de lidstaten toenemen en er een ongelijk speelveld kan ontstaan.

 Pijler 1 en pijler 2

Het GLB wordt uitgevoerd middels twee pijlers, waarbij pijler 1 de directe betalingen betreft en pijler 2 de Plattelands Ontwikkelings Projecten (POP). Voor pijler 1 is in principe per jaar in Nederland € 714 mln. beschikbaar. In hoofdzaak wordt dit bedrag voor de bedrijfstoeslagen gebruikt. Wel worden hier bijv. programma’s voor ondersteuning van jonge boeren ook uit betaald. Om in aanmerking voor deze ondersteuning te komen moeten boeren voldoen aan de eisen van de zogenaamde ‘conditionaliteit’ met basiseisen voor klimaat, water- en bodemkwaliteit en biodiversiteit. De eisen hiervoor liggen op het vlak van behoud van bodemvruchtbaarheid, organische stof, vruchtwisseling en landschapselementen. Dit gedeelte van de basisondersteuning moet eigenlijk door alle boeren behaald kunnen worden en behelst 70-80%. Hierbij is 70% gesteld door het EP, maar de Raad van Ministers wil 80%. Het topgedeelte van dus 20-30% kan verdiend worden in zogenaamde ecoregelingen, waarbij dat waarschijnlijk in een puntensysteem op grond van nadere klimaat- en milieudoelen behaald kan worden. Dit puntensysteem moet dan gelden voor het gehele bedrijf en voor de gehele looptijd van het volgende GLB. Een positief aspect zou kunnen zijn dat met deze ecoregelingen er wel structureel een vergoeding voor de zogenaamde ‘groene- en blauwe diensten’ zou zijn. Al blijft natuurlijk staan dat de ecoregeling betaald zal worden vanuit de oude bedrijfstoeslag.

De hoofddoelstellingen voor pijler 2 van het GLB zijn:

1. Bevorderen van een slimme, veerkrachtige en diverse landbouwsector ook voor voedselzekerheid;

2. Klimaat- en milieumaatregelen voor het bereiken van de EU klimaatdoelstellingen;

3. Versterken van de sociaaleconomische structuur van plattelandsgebieden;

4. Kennisdeling, advisering en digitalisering van het platteland.

Een bijkomend punt is dat in het komende GLB nationaal tot 40% uit de directe betalingen in pijler 1 overgeheveld kan worden naar pijler 2, waarvan 15% specifiek voor klimaatdoeleinden. Daarmee zou een nationale regering de mogelijkheid hebben klimaatopgaven voor de landbouw vanuit het GLB te financieren! Het is dus van belang het komende jaar bij de opstelling van het Nederlandse Nationaal Strategisch Plan de belangen van de boeren en de akkerbouw te verdedigen tegenover de inzet van natuur- en milieupartijen die focussen op klimaat- en natuurdoelen.

 Reactie NAV

Samenvattend leidt het nieuwe GLB tot zwaardere eisen aan de landbouwers, voor een lagere toeslag. De detailuitwerking moet uitwijzen of de meeste akkerbouwers de inzet voor ecoregelingen waardevol genoeg zullen vinden om uit te voeren.

Het nieuwe GLB zorgt helaas niet voor een fundamenteel herstel van het door ons gewenste markt- en prijsbeleid waarbij boeren een kostendekkende prijs uit de gereguleerde markt (managed trade) kunnen behalen. De lijn van open grenzen met slechts eisen aan de voedselveiligheid wordt gehandhaafd. Hierdoor kunnen er op grond van handelsverdragen geen eisen aan de productiewijze gesteld worden, zodat er bijv. geen blokkade voor GMO soja of hormoonvlees kan zijn, tenzij de residutolerantie wordt overschreden. Dit terwijl in de parallelle ‘Farm to Fork’ strategie wel wordt erkend dat deze regelgeving ondermijnend werkt voor de politiek gewenste kringlooplandbouw. Zachte doelstellingen als zouden consumenten massaal vrijwillig meer gaan betalen voor duurzaam product zullen waarschijnlijk niet uitkomen.

De NAV vindt dat de eisen voor de basistoeslag makkelijk haalbaar moeten zijn voor alle boeren, aangezien dit deel bedoeld is als inkomenssteun. Dat groene partijen en organisaties meer eisen willen stellen aan de basistoeslag gaat voorbij aan de lage prijzen die boeren ontvangen en de daardoor broodnodige inkomenssteun. De NAV vindt ook dat er geen overheveling van pijler 1 naar pijler 2 moet plaatsvinden, omdat het geld nodig is in pijler 1. Een mogelijke uitvoering van de doelen van pijler 2 waar wij ons wel in kunnen vinden ligt op het vlak van eiwitgewassen. Hoewel de Nederlandse overheid altijd fel gekant is tegen gekoppelde steun in pijler 1 ziet de NAV hier kansen, omdat de teelt van eiwitgewassen goed is tegen klimaatverandering en lokale eiwitvoorziening bevordert. Wel moet er volgens ons een voorwaarde aan worden verbonden dat de teelt van eiwitgewassen als erwten, bonen, lupinen en soja in het reguliere bouwplan in te passen zijn. Hiertoe moeten er dus geen beperkingen gesteld worden aan noodzakelijke bemesting en gewasbescherming. In het oude GLB bleek meetellen van deze gewassen als vergroening ‘een dode mus’ als gevolg van juist een verbod van deze middelen.

Samenvattend worden op Europees niveau de hoofdlijnen van het nieuwe landbouwbeleid stilaan duidelijker, al kunnen er in de genoemde ‘triologen’ nog belangrijke verschuivingen ontstaan. Het zwaartepunt komt nu binnenlands te liggen om het boerengeld op het boerenerf te houden.