Ontwikkelingen rond mineralen binnen de EU en Nederland
Er zijn diverse ontwikkelingen rondom mest en mineralen waar de NAV zich mee bezig houdt.
Nieuwe EU meststoffenverordening
De EU richt zich heden ten dage op een circulaire economie (gesloten kringloop) waarbij het afval minimaal dient te zijn. De EU wil de handel in bemestingsproducten gaan harmoniseren (nu hebben we veelal nationale productie en handel), daarnaast wil men de reikwijdte van de verordening gaan uitbreiden van kunstmest naar organische stoffen, mest (dunne en dikke fractie), bodemverbeteraars, groeimedia en biostimulanten. Als deze producten voldoen aan de toegestane bestandsmiddelen en de essentiële veiligheids– en kwaliteitseisen worden ze voorzien van een CE-label maar het verkrijgen van het CE-label gaat 2-3 jaar duren met de nodige administratieve lasten. Dierlijke mest en bewerkte mestproducten zijn alleen internationaal verhandelbaar met een CE-label, anders is het ‘afval’.
Ook nieuw is dat de hoeveelheden zware metalen en organische verontreinigingen worden gemaximaliseerd om te kunnen voldoen aan de nitraatrichtlijn en de kaderrichtlijn water (KRW). In de praktijk betekent dit voor fosfaathoudende meststoffen een aanzienlijk lagere concentratie aan cadmium (en andere zware metalen). Hiervoor zijn extra onderzoek en andere productie- en verwerkingsmethoden noodzakelijk. De kunstmestindustrie staat voor grote uitdagingen. Daarnaast rijst de vraag of deze regelgeving niet kostprijsverhogend werkt. Ook heeft deze regelgeving consequenties voor de verhandelbaarheid van mest(producten). Zo is mineralenconcentraat (dunne fractie mest) nog niet erkend door de EU als meststof vanwege het N-gehalte. De aardappel- en suikerbietverwerkende industrie zal de nodige inspanningen moeten verrichten wil men hun huidige reststromen internationaal kunnen gaan verhandelen.
5e en 6e actieprogramma nitraatrichtlijn
Begin september is er een bijeenkomst geweest met het Ministerie van Economische Zaken, de diverse landbouworganisaties, de Unie van Waterschappen, landschapsbeheer en de VEWIN over het 6e actieprogramma nitraatrichtlijn, waarbij gevraagd werd een zienswijze aan te reiken voor het te starten 6e actieprogramma. Helaas is de tussentijdse evaluatie van het 5e actieprogramma nog niet gereed, zodat dit niet kon worden meegenomen in de geleverde input. Ook is niet duidelijk in hoeverre de motie Koopmans (2009) is uitgevoerd om in grondwater een meetdiepte van 5 m aan te houden (maximale meetdiepte EU) in plaats van 1 m zoals nu in Nederland gebeurt. Een grotere meetdiepte betekent een lager N-gehalte.
In het 6e actieprogramma wordt het voldoen aan de KRW belangrijker en naast uitspoeling wordt meer accent gelegd op uitspoeling/afspoeling voor N en P. Bij de KRW zijn de ecologische en chemische toestand van het oppervlaktewater maatgevend. Middels de KRW kunnen juist de achtergrondeffecten worden meegenomen, men richt zich ook op lokale waterlichamen. De KRW heeft een looptijd tot 2027 om de waterkwaliteit te verbeteren. Hierbij zijn de overheid, provincies, waterschappen en gemeenten verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van de plannen waarbij de onderlinge afstemming van zeer groot belang is. Anno 2016 is de synchronisatie nog niet optimaal!
Vanwege de regionale benadering vanuit de KRW vindt de NAV dat naast de landbouw ook versneld onderzocht dient te worden wat de bijdrage is van riool-overstorten (en andere lozingsbronnen) en kwelwater op de oppervlaktewaterkwaliteit. Een juiste benutting van het meetnetwerk is nodig zodat goede gegevens beschikbaar komen voor de toegepaste modellen en uit te voeren toekomstige programma’s.
Fosfaat
De gebruiksnormen voor fosfaat zijn de laatste jaren telkens naar beneden bijgesteld. Hoge opbrengsten zorgen voor een verlaging van het fosfaatgehalte in de bodem. De NAV pleit daarom voor het verhogen van de generieke gebruiksnormen voor fosfaat en ziet het fosfaatgehalte bij Pw 45 als vertrekpunt. Daarnaast zou middels equivalente maatregelen op individueel niveau (en per gewas) nog een en ander te repareren zijn. Deze equivalente maatregelen dienen echter niet gepaard te gaan met veel administratieve taken voor de akkerbouwer en bij lage opbrengsten dient er niet direct gekort te worden.