Eind 2016 heeft staatssecretaris Van Dam een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin de contouren van het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn (nitraatprogramma) zichtbaar werden. De NAV heeft een rapport gepubliceerd met haar visie. In dit artikel kunt u de hoofdpunten uit het rapport lezen. Het hele rapport is terug te vinden op www.nav.nl onder het thema Bemesting en bodembeheer.  

Wensen overheid

De overheid wil een nieuwe impuls geven aan het verbeteren van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit middels precisiebemesting, teeltmaatregelen en gewasrotatie-aanpassingen. Men wil actualisatie van gebruiksnormen, de fosfaat-meetmethode en – klasse-indeling, de equivalente maatregelen, de biet/friet regeling en de uitrijperiodes voor drijfmest. Verder dient er meer aandacht te komen voor bronnen buiten de landbouw en dient er een gebiedsgerichte benadering te worden toegepast. Daarnaast moeten bodemvruchtbaarheid en bodemkwaliteit worden verbeterd. Al deze te nemen maatregelen, waarbij veel actualisatie noodzakelijk is, dienen te resulteren in een goede landbouwpraktijk.

Begin dit jaar heeft de Commissie Deskundigen Mestbeleid (CDM) een rapport gepubliceerd t.a.v. het gevoerde mineralenbeleid met de conclusie dat de laatste jaren geen verbetering is gerealiseerd van de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. Met micro-oplossingen zijn geen macro-effecten bewerkstelligd. Diverse maatregelen zijn gebrekkig uitgevoerd en er is onvoldoende maatwerk gerealiseerd voor de knelgebieden (zuidelijk zand en löss waar een te hoge N-concentatie aanwezig is in het grondwater).

Bevindingen NAV

De afgelopen drie maanden heeft de NAV overleg gevoerd met de Ministeries van Economische Zaken (EZ) en Infrastructuur en Milieu (I&M), CDM, diverse waterschappen, Eurofins en het Hilbrands laboratorium in het kader van het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. De NAV heeft getracht middels een literatuurstudie en de diverse overleggen de complexe materie van nutriënten en hun omgeving (water/bodem) uiteen te rafelen in een viertal zaken: metingen, bronnen, modellen en normen om tot een evenwichtige benadering en actualisatie te komen. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in het rapport ‘NAV-visie voor het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn’ met de volgende conclusies en aanbevelingen:

  • Metingen: Er zijn diverse meetnetwerken beschikbaar, maar deze geven een vertekend beeld omdat ze ook meten op locaties waarbij andere bronnen worden meegenomen. Daarnaast wordt er gewerkt met zowel gefilterd als ongefilterd water. Ongefilterd water kan een driemaal hogere N- en P-concentratie opleveren. Er is een grote diversiteit in beheerders en aanstuurders (RVIM, LEI/WUR, Waterschappen, Unie van Waterschappen, EZ, I&M en de provincies) wat gemakkelijk kan leiden tot een niet-eenduidig beleid. Zo worden hoge P-concentraties in oppervlaktewater in Zeeland toegeschreven aan kwel, terwijl vergelijkbare P-concentraties in Zuid-Holland worden toegeschreven aan de land- en tuinbouw. De NAV pleit dan ook voor een reductie in het aantal beheerders en een aansturing vanuit één ministerie opdat een eenduidig beheer en aansturing tot stand komt, waarbij de meetresultaten van dien aard zijn, op basis van gefilterde monsters, dat ze direct zijn toe te wijzen aan de landbouw en dus geen vertroebeling meer vanuit andere bronnen aanwezig is.
  • Bronnen: De NAV deelt de mening van de CDM dat er stabilisatie is opgetreden in de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, echter niet de conclusie dat de ingezette maatregelen van de afgelopen tien jaar geen effect hebben gehad. De NAV stelt dat met name bronnen buiten de landbouw een grotere invloed moeten hebben dan wordt verondersteld. Het is geenszins duidelijk welke bijdragen andere bronnen dan de landbouw (riool overstorten, rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s), gemeentelijke bronnen, kwelwater, inlaatwater, atmosferische depositie en emissie vanuit de waterbodem) leveren aan de in het water gevonden hoeveelheid mineralen. De waterschappen meten N-en P-totaal en middels modelberekeningen wordt vervolgens de bijdrage van de diverse bronnen ‘bepaald’. De bronbijdrage is dus niet specifiek gemeten! De NAV pleit dan ook voor een versnelde ontrafeling van de bronbijdragen opdat de landbouw haar aandeel in de emissie verder kan beperken. De landbouw kan niet oplossen wat men niet veroorzaakt. Tevens pleit de NAV voor versnelde verbeterprogramma’s voor de bronnen buiten de landbouw opdat de synchronisatie optimaal wordt. Daarnaast moet de invloed van waterbodems op P-emissie naar het oppervlakte water z.s.m. worden onderzocht daar deze een grote vracht P aan het oppervlakte water kunnen leveren (groter dan landbouw en RWZI’s). Het P-na-ijl effect dient meegenomen te worden in de achtergrondemissie (decennia geleden ontstaan). Hiervoor kan in de Kader Richtlijn Water (KRW) gecorrigeerd worden opdat er de juiste normeringen ontstaan.
  • Modellen: Er wordt op dit moment een grote variatie aan modellen toegepast. De belangrijkste zijn: WOG/WOD voor emissie/ gebruiksnomen, Mambo voor meststromen, Stone voor emissie naar het oppervlakte- en grondwater, Nema voor emissie naar de lucht, en de KRW verkenner voor emissie naar het oppervlaktewater. Het is onduidelijk in hoeverre de modellen die gebruikt worden om beleidsmaatregelen door te rekenen voldoende worden geactualiseerd en gevalideerd. De NAV pleit dan ook voor actualisatie van alle modellen waarmee nutriëntenemissie naar de bodem, het water en de lucht worden gemodelleerd en ook actualisatie van de uitkomsten van eerdere modelleringen.
  • Normen: In slechts 50% van alle waterlichamen wordt voldaan aan de KRW- normen. Nederland hanteert nog steeds de norm van natuurlijk water i.p.v. kunstmatig water, een vreemde zaak. Ook hier is actualisatie volgens de NAV een must.

EZ onderzoekt of andere fosfaat-kengetallen, klasse-indelingen en klassegrenzen voor de akkerbouw (huidig wettelijke: Pw), bruikbaar zijn zoals die nu voor grasland van toepassing zijn (in 2004 opgesteld door BLGG (huidige Eurofins):( P-PAE (= P CaCl2) en P-Al). Overgaan naar andere kengetallen, klasse-indeling en -grenzen kan leiden tot juist lagere gebruiksnormen. In de praktijk daalt het Pw-getal per jaar en ook de direct beschikbare fosfaat (P-PAE). Sinds 2015 is er in de akkerbouw sprake van een tekort aan fosfaat i.p.v. een overschot . De afname van beschikbare fosfaat leidt er toe dat de plant onvoldoende P krijgt tijdens de groei met als resultaat een geringere opbrengst. Met de Europese Commissie is afgesproken dat vanaf 2015 evenwichtsbemesting wordt ingevoerd op basis van de klasse ‘neutraal’. Echter, er is meer fosfaat nodig dan de afvoer, om de voorraad gewas-beschikbaar fosfaat in de bodem op een voor de landbouwproductie adequaat niveau te handhaven.

 

Er is nog veel onbekend van het P-gedrag in de bodem. Een deel van het toegediende fosfaat dat na de oogst resteert komt namelijk niet tot uitdrukking in een verhoging van de fosfaattoestand met methoden van grondonderzoek die bemestingsadvisering dienen. Een deelfractie wordt opgeslagen in bodemfracties waarvan het gedrag op de lange termijn niet bekend is. Onbekend is met welke snelheid fosfaat verdeeld wordt, welke hoeveelheden nodig zijn om de fosfaattoestand te handhaven en welke nalevering te verwachten is. Evenmin is bekend of een verlaging van het gebruik in meststoffosfaat leidt tot een vermindering van fosfaatuitspoeling. Daardoor ontbreekt essentiële informatie over de effecten van P-evenwichtsbemesting op de lange termijn en daarmee zicht op effecten van fosfaatgebruiksnormen op de lange termijn. Veeljarig onderzoek is nodig om alle ontbrekende informatie boven tafel te krijgen.

De NAV pleit ervoor om voor een adequaat niveau van de landbouwproductie de bovengrens van de klasse ‘laag’ van Pw<35 te verhogen naar Pw<45 en dit zo op te nemen in het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. De fosfaattoestand daalt in de bodem en over de effecten van P-evenwichtsbemesting en P-nalevering vanuit de bodem is nog onvoldoende bekend. Daarnaast is de akkerbouw vertrouwd met bemestingsadviezen gebaseerd op Pw en dit dient ook zo te blijven. Ook pleit de NAV voor voortzetting van de equivalente maatregelen en de biet/friet regeling in het 6e Actieprogramma Nitraatrichtlijn.

  • Goede landbouwpraktijk: om een invulling te geven aan een goede landbouwpraktijk pleit de NAV voor het zelf meten door akkerbouwers van de waterkwaliteit en de bodemkwaliteit (P- en N-toestand). Tevens dient de regelgeving voor het onderwerken van vaste mest voor akkerbouwland aangepast te worden. Bij grasland is dit niet verplicht, de NAV stelt dat hier sprake is van het meten met twee maten. In knelregio’s kunnen middels vanggewassen, precisiebemesting en aangepaste kant(mest)strooiers de emissies worden beperkt. De NAV is geen voorstander van het ingrijpen in gewasrotaties of bouwplannen aangezien dat de akkerbouwer gigantisch belemmert in zijn bedrijfsvoering. Aangezien organische stof een goed bindmiddel is voor nutriënten en CO2 dient het toedienen ervan dan ook bevorderd te worden. Daarbij moet voor de bodemverbeteraars welke veel organische stof bevatten een fosfaatvrije voet van toepassing zijn.

 

Conclusies

Er bestaan dus erg veel onduidelijkheden omtrent de aansturing door verschillende overheden met verschillende normen, omtrent bijdrage van andere bronnen dan de landbouw aan de gemeten N en P in het water en de wijze van meten, omtrent de gebruikte modellen en omtrent de normen. Om de boeren een kans te geven de landbouwemissies te reduceren, dient eerst duidelijkheid te worden verschaft over bovenstaande punten. Ook een goede landbouwpraktijk kan de problemen niet oplossen die men niet zelf veroorzaakt. Het rapport is verstuurd aan het ministerie en aan de Tweede Kamer. Wij houden u op de hoogte van het vervolg!

Het hele rapport, geschreven door Geert Dubben, vindt u hier: 2017-03-20 Rapport NAV onderzoek tbv nitraatprogramma’s-def